Een negentigjarige verblijft op een van mijn afdelingen in het verpleeghuis. Helaas zaten zijn oren weer eens vol. Herhaaldelijk uitspuiten mocht niet baten en had zelfs geleid tot een buitenoorontsteking. We hadden afgesproken dat hij niet meer naar het ziekenhuis gaat en dat we hem binnen de muren van ons verpleeghuis behandelen. Lastig, want de volgende stap is het uitzuigen van de oren door de KNO-arts. En dat kan natuurlijk alleen maar in het ziekenhuis. Of toch niet?
Gelukkig was een van zijn zoons arts. Die kon dit klusje wel even klaren. Ik schoot direct in de kramp. Door mijn hoofd spookten gedachten als: ‘Maar ik ben de medisch hoofdbehandelaar’, ‘Wat nou als er complicaties zijn?’ en ‘Dit kan toch niet!’. Met die houding ging ik het gesprek met zoon aan. Je raadt al dat dit gesprek niet soepel verliep. Hij verweet mij dat ik star was, geen rekening hield met het belang van zijn vader en dat er in Nederland zoiets bestaat als vrije artsenkeuze. Om mijn goede wil te tonen zegde ik toe het voor te leggen aan mijn collega’s. Hij gnuifde dat zij er waarschijnlijk hetzelfde tegenaan keken als ik. We hingen op.
Thuis vertelde ik het verhaal in geuren en kleuren aan mijn vrouw: dit kon toch niet zo? Zij vroeg mij alleen wat mijn probleem nou écht was. Haperend kwam ik tot stilstand. Het laatste zetje was de reactie van mijn collega die zich precies hetzelfde afvroeg. Mijn eigen onzekerheid en angst voor kleuren buiten de lijntjes stonden de beste zorg voor mijn patiënt in de weg. Beschaamd heb ik direct de volgende dag de zoon opgebeld en mijn excuses aangeboden. We kwamen overeen dat ik hem een verwijzing stuur om de oren van zijn vader op locatie uit te zuigen. Samen de goede dingen doen. Dat is voor mij de ouderenzorg.